Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de minimale capaciteit van de luchtverversing van verblijfsgebieden en –ruimten van gebouwen. Afhankelijk van het gebruik van een ruimte of de weersomstandigheden moet men de toevoer van ventilatielucht kunnen regelen. Daarom zijn in het Bouwbesluit voorschriften opgenomen voor de regelbaarheid van de ventilatievoorziening. Met de fijnregeling kunt u bij harde wind de toevoer van verse lucht toch zo regelen dat geen tochtverschijnselen optreden en er niet onnodig veel (koude) lucht van buiten naar binnen komt. De eisen voor de regelbaarheid gelden alleen voor nieuwbouw, niet voor bestaande bouw.

De eisen voor het minimum aantal regelstanden zijn:

  • Artikel 3.31 lid 1: Een voorziening voor natuurlijke toevoer van verse lucht heeft, naast een nulstand van ten hoogste 10% van de voorgeschreven capaciteit (voor lekverliezen) en een volstand voor 100% van die capaciteit, ten minste twee regelstanden in het gebied van 0% tot 30% van de voorgeschreven capaciteit die onderling ten minste 10% in capaciteit verschillen.
  • Artikel 3.31 lid 2: Een voorziening voor mechanische toevoer van verse lucht heeft, naast een dichtstand (0%), een minimumstand (ten hoogste 10%) en een volstand (100%) ten minste één regelstand in het gebied van 10% tot 100% van de voorgeschreven capaciteit.

Uitschakeling van een mechanisch ventilatiesysteem

Vraag: Moeten flatwoningen (nieuwbouw) met een centraal geregeld mechanisch ventilatiesysteem voorzien zijn van een knop waarmee de bewoners, dan wel de brandweer of de veiligheidsregio de mechanische ventilatievoorziening helemaal kunnen uitschakelen bij een calamiteit, waarbij giftige gassen zijn vrijgekomen?

Antwoord: Dat is in ieder geval wel vereist voor de voorziening voor toevoer van ventilatielucht. Artikel 3.31 lid 2 van het (per 1 maart gewijzigde) Bouwbesluit 2012 schrijft voor dat een voorziening voor mechanische toevoer van verse lucht ook bij nieuw te bouwen flatwoningen een dichtstand moet hebben. De dichtstand bereikt men door de stroomtoevoer of de ventilatiemotor uit te schakelen, liefst met een makkelijk toegankelijke ‘uit-knop’ of stekker. Omdat het systeem meestal is gebaseerd op een ventilatiebalans is het niet noodzakelijk daarnaast ook een eis voor een afvoervoorziening op te nemen. Het Bouwbesluit 2012 schrijft niet voor waar de ‘uit-knop’ of stekker moet zitten. Daar moet de gebouweigenaar of verhuurder zelf zijn verantwoordelijkheid in nemen. Logisch is als de eigenaar of verhuurder de uitknop of het stopcontact op een makkelijk bereikbare plek plaatst, bijvoorbeeld in de meterruimte, of in geval van een centraal afzuigsysteem bij de installatieruimte. Verder heeft het de voorkeur om de dichtstand apart van de regelstanden 0 tot en met 3 (die met een meerkeuzeschakelaar in bijvoorbeeld de keuken bedienbaar zijn) te schakelen. Op die manier is er onder normale omstandigheden met de 0-stand altijd enige doorstroming van ventilatielucht, en wordt voorkomen dat de bewoner te makkelijk de dichtstand kan inschakelen. Die is zich namelijk niet altijd bewust van de negatieve gevolgen die het uitschakelen van het ventilatiesysteem kan hebben op de kwaliteit van het binnenmilieu en in het bijzonder op de vochthuishouding.

Kiepraam

Vraag: Bij draaikiepramen levert de regelbaarheid in de kiepstand nogal eens problemen op. In hoeverre moet een ventilatiesysteem met natuurlijke toevoer door middel van een kiepraam in een nieuwbouwsituatie regelbaar zijn? Mag ik ook een (niet-regelbaar) kiepraam in combinatie met een (regelbaar) ventilatierooster toepassen?

Antwoord: Op een systeem waarbij de lucht natuurlijk wordt toegevoerd (kiepraam) en al of niet mechanisch wordt afgevoerd is artikel 3.31 lid 1 van toepassing. Dat betekent dat het kiepraam een raamuitzetter met drie instelstanden tussen 0% en 30% van de capaciteit moet hebben. Voor die 30% mag ook een regelbaar ventilatierooster gebruikt worden en voor de ‘overige 70%’ een niet-regelbaar kiepraam. Daarbij wordt er wel op gewezen dat een instroomopening in een uitwendige scheidingsconstructie (gevel, dak) bij nieuwbouw zo moet worden geplaatst, dat in de leefzone geen tocht (luchtsnelheid > 0,2 m/s) ontstaat. In NPR 1088 is aangegeven dat bij een woonfunctie hieraan wordt voldaan als de opening zich op meer dan 1,8 m boven de vloer bevindt. Deze eis betekent dat zowel het ventilatierooster als het kiepraam hoog genoeg moeten liggen (dus onderkant rooster en raam boven 1,8 m). Verder geldt dat een te openen raam als permanente ventilatievoorziening meestal niet voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit in afdeling 3.1 stelt met betrekking tot de geluidwering van de gevel.

bron: Rijksoverheid & omgevingsweb